Aan de wal, maar nog niet helemaal

Binnenvaart

Overal in de regio wonen ex-schippers. Maar vooral op het Noordereiland. Dat is het Rotterdam van de schippers, niet van de ‘wallers’.

NRC Bijlage Rotterdam, 23 december 2016
 

Jan en Coby van de Pol voeren tot hun pensioen heel Europa door. Nu hebben ze alleen uitzicht op het water.Foto Rien Zilvold

 

Heel af en toe weten ze het zelf even ook niet meer. Lucht een eilander ineens zijn hart over al die ‘stadsen’ die op een warme zomeravond ineens ‘alle’ plekken op het terras van openluchtrestaurant À la Plancha op de Maaskade bezetten. En dan kun je zo iemand hardop ‘Wat doen díe hier nou, op Zuid?!’ horen mopperen.

Maar op alle andere dagen van het jaar is het voor de ongeveer 3.300 inwoners van het Noordereiland duidelijk. Er is in Rotterdam een stadsdeel Noord en een stadsdeel Zuid, en precies daartussenin heb je henzelf. De anderen. De echte noorderlingen, want die van het Noordereiland. Een unieke enclave, historisch gekenmerkt door wat je een omgekeerde diaspora zou kunnen noemen: van oudsher strijken er veel binnenvaartschippers neer wanneer ze hun spits, kempenaar, aak of luxe motor eenmaal van de hand hebben gedaan, met pensioen gaan en de rest van hun leven aan de wal zullen doorbrengen.

Zeker, er wonen in de regio talloze ex-schippers in Bolnes, aan de jachthaven van IJsselmonde, op de Kop van Zuid, in Charlois, in Zwijndrecht en elders aan de oevers van de Maas. Maar het Noordereiland heeft toch echt de naam. De laatste machtige uitkijkpost over het water, over de schepen, en de voorbijglijdende herinneringen aan een schitterend, want avontuurlijk en vrij bestaan.

Het eiland als schip

Oud-zeeman en kunstenaar Joe Cillen (71), zelf bewoner ervan, wijdde dit jaar het boek Van Paal naar Pala aan het eiland en zijn bevolking. Het is een van zijn projecten waarin hij het Noordereiland voorstelt als een groot schip, klaar voor de afvaart met al zijn ‘opvarenden’. Dat beeld is door Cillen kracht bij gezet met plaatsen van een scheepshoorn op de kop van het Noordereiland en een groen/rood stuur- en bakboordlicht op de ‘achtersteven’: het dak van het nieuwe appartementencomplex op het Prins Frederikplein.

 

In dat flatgebouw resideert menig koopvaardij-officier en binnenvaartschipper, onder wie Jan en Coby van de Pol. Het echtpaar voer 40 jaar samen, waarvan 33 op hun eigen MS Jacoba. Ze transporteerden onder andere granen, buizen, bieten en rijst van en naar Basel, Frankrijk, Duitsland.

Jan (73) werd in Rotterdam geboren op een schip en heeft nooit een vaste woon- of verblijfplaats gekend. Coby (69) werkte als jonge schippersdochter vroeger nog wel een poosje op de wal, maar bleek daar ook letterlijk niet te kunnen aarden. „Overal heen kunnen gaan waar je wil, het zwerven, het uitzicht vanaf de rivier op de Lorelei, de dorpen en steden waar je met je schip terechtkwam – daarvoor wilde je varen”, glimt Coby. „En dat verveelde nooit ook maar één seconde.”

In de ogen van Coby wellen opnieuw tranen op als ze terugdenkt aan de dag dat ze instemde met de verkoop van de MS Jacoba aan een neef van Jan, nu zes jaar geleden. Het was daarna ook lang wennen aan de strikte „kalender” die „de wallers” erop nahouden wanneer ze een visite met haar willen afspreken.

 

Maar het was toch vooral Jan die aanvankelijk wat moeite had met het leven in een huis en een buurtje. Daar kwam gelukkig snel verandering in toen hij ontdekte hoeveel schippers hij op het Noordereiland om zich heen wist. Hij biljart nu een paar keer per week met ze in cafés als De Willemsbrug, Het Buisje en De Rijnvaart, waar het wemelt van de oud-collega’s. Jan zal het sterker vertellen: al op het moment dat hij zijn voordeur uit stapt, heeft hij tegenwoordig aanspraak van schippersvrienden.

Niet van Noord, niet van Zuid

Jan en Coby voelen zich niet van Zuid en niet van Noord, en ook niet van de wallers. „Die hebben toch nooit veel van het vrije schippersleven gesnapt”, zegt Jan, „Ik heb mensen aan de kade gehad die dachten dat wij ons op onze knieën door de roef moesten verplaatsen.”

Noordereilanders zijn ze intussen wel degelijk. Hun appartement kijkt uit op de Willemsbrug, en als Jan niet aan het biljarten is en Coby aan het seniorenzwemmen, dan kijken ze vanachter hun schuifpui altijd naar de schepen die onder hun raam door varen. Jan hoeft dan maar een voorplecht in zijn blikveld te krijgen of hij kan de naam van het schip al noemen. Dat zal er nooit meer uitgaan. Maar wat er mooi wel veranderd is: „Kijk”, wijst Coby, „wij hebben hem nou ook. Onze eigen kalender.”