De bestaansreden van Rotterdam

De Erasmusbrug bestaat twintig jaar, de Maastunnel wordt gerenoveerd en een nieuwe oeververbinding is aanstaande. De Nieuwe Maas verbindt en scheidt Rotterdam-Noord en -Zuid.

NRC 22 december 2016
 

Water klotst tegen de kade. De wind suist. Door de wolken schijnt een oranje gloed. In het ochtenddonker zigzagt een lichtpuntje over de Nieuwe Maas. „Net een levend schilderij”, zegt een vrouw vanaf de steiger. Dagelijks neemt Regien Broestenburg de veerpont tussen De Esch en Feijenoord. „Een brug hoeft van mij niet. Die brengt verloedering met zich mee. ’s Nachts staan hier auto’s en wordt afval op straat gegooid. Met een brug wordt dat almaar erger.” De pont meert aan, de vrouw stapt aan boord.

„Oeververbindingen zijn zowel fysiek als mentaal belangrijk”, aldus stadsontwikkelaar Vincent Taapken. „Ze zorgen ervoor dat mensen ergens bij horen. Velen zien de rivier als stadsrand, ik als middelpunt. Je wilt er naar toe.”

Een middelpunt dat nooit bij naam wordt genoemd. Volgens Wim Poley, de kapitein van de veerpont, hebben Rotterdammers geen verstand van varen. „Ze zeggen maar wat.” Poley komt uit Dordrecht. Het water waar hij over vaart, stroomt vooral uit de Rijn. De in Frankrijk ontsprongen Maas voegt weinig toe. Toch is de rivier ernaar vernoemd. „Wellicht is de rivier juist naar zijn omliggende plaatsen vernoemd,” oppert Joost Verkammam van het Stadsarchief Rotterdam. Maasland gaat terug tot voor het jaar 1000. Kapitein Poley is strikt. „Als schipper moet je zorgvuldig zijn. Alleen Maas is niet genoeg.”

Daar is ook een centrum

„De rivier splijt de stad in tweeën”, stelt een andere passagier van de pont, Marieke Sikkens. „De levens van mijn patiënten spelen zich af in Rotterdam-Zuid.” Passagier Fitty David vindt de sfeer er opener. „Kinderen spelen op straat, er zijn meer verschillende nationaliteiten. Het is er op een goede manier drukker dan in Noord. Voor Zuid zou een brug economisch goed zijn. Daar is ook een centrum.” Na een overtocht van vier minuten is de pont in Feijenoord.

Terwijl Rotterdam-Zuid als delta uit kleine eilanden en zandplaten bestond, werd het noordelijke veenlandschap van een dijk voorzien. „Door dit verschillende landschap is in de twee gebieden een ander ruimtelijk patroon ontstaan”, legt Han Meyer uit, hoogleraar stedenbouw aan de TU Delft. Achter de dijken werd gebouwd en gewoond. Zij maakten van Rotterdam „een stad aan de noordkant van de rivier.”

Dorps karakter

Tot de kleine eilanden aan elkaar werden gesmeed. Cultuurhistoricus Marinke Steenhuis ziet het graven van de Nieuwe Waterweg in 1872 als „het wonder van Rotterdam.” De haven explodeerde, arbeiders kwamen uit Brabant en Drenthe in Zuid wonen. „Het was de multiculturele samenleving avant la lettre.” Vanaf de Veerhaven voer de elite naar hun buitenplaats. „Het leven was er trager. Dat dorpse karakter heeft Zuid behouden en dat is positief.”

„Dit was vroeger grasland”, vertelt Tonnie van Oosten. De vrouw woont pal naast de pont. „Tegenwoordig zijn de gebouwen hier even hoog als aan de noordkant.” Zoals zijzelf zijn haar buren voormalig schippers. Met haar echtgenoot vervoerde ze graan, kolen, bieten en zand. „Aan de riviernamen las ik de grenzen af. Bij de Moezel waren we in Duitsland, bij de Donau in Oostenrijk.” Voorheen durfde zij niet in Zuid te wonen. Het was „de andere kant”.

Nu wil ze niet meer weg. Wanneer vrienden onder de Van Brienenoordbrug varen, wordt ze gebeld. Van Oosten opent het woonkamerraam en zwaait hen met een theedoek tegemoet.

Geen gymnasium

Verderop aan de kade loopt de elfjarige Jailyn Theresa. „De overkant is deftig. Hier is het stoer.” Van haar moeder mag ze de rivier niet alleen oversteken. „Ze is bang dat ik erin val.” Het meisje maakt deel uit van Zuid’s jonge populatie. „Zo’n 40 procent van de 220.000 inwoners is hier jonger dan 23 jaar”, vertelt Ewald Renar, mede-eigenaar Rotterdamsche Confituur. Hij maakt jam met jongeren. De stagiairs neemt Renar wel eens mee naar hun afnemers in Noord. „Fascinerend vinden ze dat. Het heeft iets treurigs. Je struikelt hier over de vmbo-scholen terwijl er geen gymnasium is. Wat voor boodschap geeft dat aan de jeugd?”

 

„Het imago van Zuid is slechter dan zijn identiteit,” meent Steenhuis. „Die twee moeten samenvallen. De Gemeente Rotterdam probeert dat door stadsontwikkeling, maar het zal vanzelf gaan. Zeker nu de druk op de woningmarkt hoger wordt. Iets meer bakfietsen kunnen geen kwaad. Pas wel op dat het er niet verstarbuckst.”

De haven claimen

Teun de Booij, directeur Stichting Dit is Zuid, is geboren in Noord. „Ik voelde mij altijd een Rotterdammer. Nu woon ik in Zuid en zou ik dat een noorderling noemen. Ik zie de rivier zeker als een grens, al dan niet psychologisch.” De Booij denkt dat dit grensgevoel de identiteit van Zuid versterkt. „Rotterdam wordt geassocieerd met de haven. Eigenlijk hoort deze vooral bij Rotterdam-Zuid en moet zij hem claimen.”

 

Voor noorderlingen zou het lastig zijn om door te krijgen hoe Rotterdam-Zuid in elkaar steekt. „De noordelijke rivierzijde is een doorlopende oeverlijn”, legt Meyer uit. „Als je de oever in het zuiden volgt, kom je steeds havens tegen. Deze zijn door onze voorouders gegraven en creëren een andere ruimtelijke situatie.” Stichting Dit is Zuid ontwierp een plattegrond van het stadsdeel. „Vergelijk het met een relatie”, zegt De Booij. „Voor noorderlingen is het makkelijker om van Zuid te houden als Zuid zichzelf zou kennen en laten zien.”

Open ruimte

Volgens Meyer is de Nieuwe Maas geen grens, maar de bestaansreden van Rotterdam. „Door de aanvoer van sediment heeft de rivier het land geschapen.” Sinds de haven vanaf de jaren tachtig naar het westen is opgeschoven, wordt de rivier herontdekt. „Het is goed dat mensen in Noord en Zuid hem als een open ruimte in de stad zien. Je kunt de rivier mooi vinden zonder hem te hoeven oversteken.” Taapken wijst op de toeristen die naar het water trekken. „Vroeger stond de rivier voor gevaar, herrie en viezigheid. Nu is het een stuk natuur.”

Aan de noordwestkant van de rivier, waar eveneens over een brug wordt gesproken, woont Nico Westerduin. Hij kijkt uit op de Waalhaven. „Vanaf mijn balkon zie ik mijn oude werk en woonwijk. Soms kom ik er nog. Dan rijd ik een rondje door m’n buurtje. Beetje kijken en weer terug.” De zon gaat onder. De havenlichten knipperen aan. ‘Soms’ blijkt eens in de tien jaar. „Verder heb ik er niets te zoeken.” Als een grens voelt de rivier niet voor hem. „’t Is gewoon een moeilijk over te steken barrière.”